Marc Bruylants, een goede vriend en een bewonderaar van Gerards architectuur, bezorgde mij de tekst van een interview dat verscheen in één van de eerste nummers van het tijdschrift Deus ex Machina (dat nog steeds bestaat) nl. jaargang 3 nummer 11, juli/aug/sept van het jaar 1979.

Heel erg bedankt Marc!!

 

Het interview werd geschreven door Marc Bruynseraede die een professioneel journalist was. Stichters van het tijdschrift waren J.M. Legrand, M.Bruynseraede, M.Bruylants en W:Niemegeerts.

Enkele opmerkingen die Marc bij het artikel maakte:

Het tijdschrift werd door de redactie samengesteld, gedrukt en verzonden. In 1975 beschikten we niet over de technische middelen van vandaag, computertechnologie was te duur en uiterst professioneel. Vandaar de beperkte technische kwaliteit van het tijdschrift.

Het artikel werd gescand zoals het in het tijdschrift opgenomen werd. Gerasterde zwart wit foto's werden gescand van waaruit interferentielijnen ontstaan.

De tekst werd nog op een elektrische schrijfmachine getypt (we beschikten nog niet over een DTP software). Alles doet wel wat amateuristisch aan maar dat was voor de meeste artistieke tijdschriften het geval.

Het is een publicatie die 38 jaar oud is en daardoor wel wat verouderd oogt (en in feite ook is). Het is vanzelfsprekend dat de benadering van architectuur door Gerard in de loop van zijn professionele carrière wel wat aangepast en geëvolueerd is. De inhoud is duidelijk gedateerd.

In feite doet dit er allemaal niet toe want het is en blijft een volwaardig origineel document waarvan Gerard heel fier was dat we dit gepubliceerd hadden.

Het artikel

 

Een architect? Waarvoor hebben we dat nodig, redeneren de meeste mensen. Dat is weggegooid geld!  Als we een dak boven ons hoofd hebben, zijn we tevreden.

“Een woonhuis bouwen” zegt Gerard Cools, “is helemaal zo geen probleem voor de meeste mensen. Het probleem begint pas als er een architect bij te pas komt want die spreekt over esthetica en volumewerking. Dat zijn dingen waar een gewoon mens geen behoefte aan heeft omdat hij er zich niet bewust van is.”

’t Is als een aap die nog nooit een banaan gezien heeft; dan heeft hij ook geen behoefte aan die banaan. Ik zie voor mij een soort Neolithische mens, gekleed in berenpels en een knots in de hand. Hij heeft net een hol geïnspecteerd: zien dat er geen wilde dieren in wonen, dat het niet vochtig is, kortom dat hij beschut is tegen regen, zon en wind. En dan hoor ik hem de historische woorden zeggen (alsof ik “ZO SPRAK ZARATHUSTRA” hoorde): “als ik al  een dak boven mijn hoofd heb, ben ik content. Geen zeven procent dus voor de architect van het hol van de Neanderthaler. Want die architect was de natuur zelf. Jammer genoeg leven we in 1979 met een wereldbevolking waarvoor het niet meer mogelijk is 3,5 miljard holen te vinden. Maar toch is de twintigste-eeuwer, in onze rijke westerse landen op gebied van wooncultuur een soort Neanderthaler gebleven. Met enig cynisme zou het wonderwel mogelijk zijn de geestelijke armoede van een nieuwgebouwde fermette te vergelijken met materiële armoede van de favella’s op de hellingen van de randstad van Sao Paulo. Toch zijn we materieel rijk. Rijk en pronkzuchtig. Dat ziet men bijvoorbeeld aan de gevels.

Gerard: “Ik besteed de meeste aandacht aan de binneninrichting. Want dat is de ruimte waarin de mensen moeten eten, werken en slapen, hun vrije tijd doorbrengen. Maar ja, dan krijgt ge gevels waarvan sommige mensen zeggen: “eigenlijk heb ik van u nog geen enkel ‘schoon’ huis gezien.” En met een ‘schoon’ huis bedoelen ze dan: een gevel waar de briefjes van 1000 frank tegenaan geplakt zijn. Een beetje als de roze marmer van Elvis Presley. Want wat is een ‘sjiek’ of ‘schoon’ huis? Dat is een huis waarvan iedereen zegt dat het dúúr is. Een zeer groooot huis, een zeer grote villa die niet zozeer schoon is van architectuur maar wel indrukwekkend door zijn afmetingen. Dus: imposant’.”

Marc Bruylants: “Bombastisch”.

Het huis van Gerard Cools aan de buitenkant gezien heeft een sober voorkomen: blauwgrijze schaliën voor driekwart en ramen in het schuine dak. Men kan hier nog nauwelijks spreken van “een gevel”. Het gebouw ligt wat verzonken in de grond zodat hetgeen bovengronds oprijst er bijna geheel als dak uitziet. Een dak met primaire lijnen omgeven door een weelderig aangelegde plantengroei. Materialen die toch niet alledaags en goedkoop zijn. Wat we hier te zien krijgen is heel wat anders dan de kubistische stijl à la Rietveld: alles plat van vloer tot plafond.

Gerard: “De architectuur van vandaag is veel speelser geworden. Het kubisme heeft ons geleerd wat primair en functioneel was.  Die rationele inhoud van het kubisme probeer ik nog te vertalen op een eigentijdse manier. Maar die theoretische vorm van het kubisme kan niet meer beantwoorden aan onze huidige woonnormen. Het kubisme was een denk-architectuur, waarin de rede het gevoel verdrong. Heden trachten we de gulden middenweg te bewandelen: gevoelsvol functionalisme.”

Nu stelt zich het probleem van het kip of het ei in de architectuur. Om te bouwen moet de architect een opdracht krijgen; maar opdrachten krijgt hij pas nadàt hij gebouwd heeft. Want de mensen komen hem opzoeken omdat zij dit of dat huis gezien hebben dat hen bevallen is.

Gerard Cools: “Het is daarom dat jonge architecten het zo moeilijk hebben. Een huis bouwen, dat is een kwestie van geestelijk contact hebben met uw klant én van vertrouwen wederzijds. Zonder vertrouwen is er niet aan te beginnen. Pas op! Ge speelt met heel veel geld. Waarvoor de mensen meestal twintig jaar of meer moeten gaan werken, om het af te betalen. Hoe kan een jonge architect dat vertrouwen winnen als hij niets kan tonen, als hij niet kan bewijzen dat hij betrouwbaar is. Betrouwbaar op gebied van vakmanschap én betrouwbaar in de zin van ‘eerlijk’ in zijn manier van handelen. Velen worden ook onbetrouwbaar omwille van de vele centjes en percentjes, omwille van de voordelen die langs de kant van de fabrikanten, aannemers en promotoren geboden worden. Het vraagt veel karaktersterkte denk ik, en een lange tijd om uzelf te vinden in uw werk. Want alle pas gediplomeerde architecten verkondigen enthousiast: “En nu gaan we het waarmaken”, boordevol hedendaagse ideeën. Maar als gij dan een klant krijgt om een huis te bouwen dat helemaal niet aan uw visie beantwoordt of als gij met ideeën bovenkomt die niemand iets zeggen, dan zit ge daar op uw kin te kloppen hé. En zó draaien ze één voor één bij, want ze moeten toegevingen doen. En in het slechtste geval krijgt ge dan ‘plannetjesmakers’. Mannen met een schuif vol geselecteerde en pasklare plannen die als er een klant komt hun papieren openvouwen om de mensen te laten kiezen. Neen, bij mij is dat kwestie van: “Wie is dit individu en hoe wil hij wonen”. En dàt is een kwestie van persoonlijk contact met de klant om uit te vissen hoe zij denken over wonen. Door ermee te praten komen hun levensvisie, hun behoeften en ervaring aan de oppervlakte. En dàt roept bij mij beelden op. Beelden die ik toets aan hun voorkeur. Maar ergens zijn de mensen die bij mij terecht komen toch al min of meer afgesteld op dezelfde golflengte. Een klant die hier binnenstapt, is iemand die het zelf min of meer ziet zoals ik het zie.”

M.Bruynseraede: “Dus de relatie mens-architectuur is sterk individueel getint?”

Gerard Cools: “Exact! Ik kom nooit voor de dag met oude plannen of foto’s of zo. Ik heb al mensen gehad die vragen: “Maar waarom maakt ge eens geen dia’s van uw beste werken? Maar wat is mijn beste werk. Wat goed is voor de ene is niet goed voor de andere. Dat is het grote probleem. Ik hoor mijn oude prof nog zeggen: “Architectuur dat is zoals een mooi kostuum dat ge de mens aanpast.” Welnu, ik maak kostuums en geen confectie. Ik wil telkens iets nieuws maken, iets origineels dat zo dicht mogelijk beantwoordt aan de persoonlijkheid, aan de visie en levenshouding van de toekomstige bewoner maar dat deze ook nog verlangt dat het ‘verkoopbaar’ blijft. Zo heb ik meermaals ervaren dat klanten zich bewust zijn van de geldwaarde van een huis én dat ze niet het risico willen lopen, als ze ooit in moeilijkheden zouden geraken, en het huis zou moeten verkocht worden, dat ze er twee of drie miljoen zouden moeten bij inschieten. Want zo gaat het toch: de meeste mensen besteden een bedrag aan een huis, maar ze willen niet alleen dat het huis functioneel is, maar ook dat het tegelijk een geldbelegging zou zijn. Maar hoe gaat dat als ge iets MODERNS koopt? Koop een moderne zetel van 50.000 BEF; na 10 jaar is hij zijn jeugdige frisheid verloren en geeft niemand er nog een frank voor. Maar geeft ge die 50.000 BEF aan een antiek meubel, dan is dat spul na een aantal jaren verdubbeld in waarde. Zo is dat met huizen ook. Bouwt ge modern dan schakelt ge al zeker 95% van de kopers uit.”

M.Bruylants: “Dat ‘waardebehoudend’ aspect is toch iets zeer typisch voor onze tijd. We zitten in een periode van inflatie en economische onzekerheid. Het geld gaat achteruit. Dus de mensen worden aangemoedigd om te beleggen. Er zijn allerlei verschijnselen die dat bevestigen: ik denk hier aan de I.I.C. (International Investment Councellors n.v.d.r. die ook in kunst laten beleggen: zie hun galerij op de Frankrijklei te Antwerpen) aan het aankopen van antiek, aan het investeren in grond, aan kansspelen. Maar dit alles heeft met betrekking tot architectuur toch een artistieke nivellering of ontwaarding tot gevolg?”

Gerard Cools: “Vanzelfsprekend! Omdat men een huis koopt om in te leven, niet om in te beleggen. Dat is een slechte zaak voor de (creatieve!) architect.”

M.Bruynseraede: “Wat kopen die 95% mensen dan die NIET-modern bouwen? Een “fermette”?”

M.Bruylants: “Of een sleutel-op-de-deur-formule?”

Gerard Cools: “Die sleutel-op-de-deur-formule, denk ik, is op de eerste plaats gemakzucht. Want ’t is verdomme geen lolletje om een huis te bouwen, noch voor de architect, noch voor de bouwheer. Momenteel zijn we nu wel in een stadium dat er veel meer oude huizen opgelapt worden dan dat er nieuwe gebouwd worden. Maar ja, die grijze onpersoonlijke nieuwbouw: wie koopt dat en hoe is dat te verklaren? Ik denk dat dit al altijd zo geweest is. Een bepaalde categorie van mensen kan of durft niet persoonlijk denken. Ze willen graag geaccepteerd worden in de maatschappij en dus moeten ze zich gedragen conform aan de normen van de massa. Ze willen graag iets dat iedereen schoon vindt.”

M.Bruylants: …”anders zouden ze wel eens het gevoel kunnen hebben dat ze iemand “gefroisseerd” hebben. Met schilderijen is dat toch ook zo. Ze willen niet het gevaar lopen dat iemand het NIET schoon zou vinden. Want anders moeten ze het van de muur halen en durven ze het niet meer laten zien.”

Gerard Cools: “Die “fermettekes” en al die rommel die ge in uw omgeving ziet heeft een bepaalde waarde op dit ogenblik. Een financiële en een gevoelswaarde. Want wat is zo’n oud hoevetje in feite meer – architecturaal  gezien- dan vier muren met een gammel pannendak erop? Gaan we nu terug de boer op of gaan diegenen die daarin komen wonen misschien terug boeren? Welnee, het is gewoon nostalgie. Ze willen terug naar wat in de oude tijd gangbaar was. En, pas op, zo’n nieuwgebouwde fermette kost zeker zoveel als een modern huis hé. ’t Is te belachelijk om dood te doen: al die hokjes met zo’n piepraampjes, wat zeg ik schietgaten. En buiten de hall en de living is het allemaal modern. Ga maar eens kijken in de badkamer. Ze zitten zich niet te wassen in een wastobbe. En hun keuken: ’t is aardig wat anders en méér dan grootmoeders “pompbak”.”

M.Bruynseraede: “Haha!”

Gerard Cools: “Ja maar, ’t is toch waar. Dàn is de nostalgie partie. Ik hoor het de aannemers uit de streek nog zeggen; “Verdomme, nog ene die een fermette gaat zetten. Hoe belachelijk!” Niemand geloofde in deze nieuwbakken woonvorm… ondanks alles is onze oude lintbebouwing vervangen door een ketting van nieuwe boerderijen, met tussenafstanden van 6 meter, arme “boerkens”….!

M.Bruylants: ….”omdat ze van de maatschappij zo weinig mogelijk kritiek willen krijgen. Ze willen aanvaard worden; en dat weerspiegelt zich in het accepteren van iets dat iederéén graag ziet.”

Gerard Cools: “Ge kunt u ook afvragen: waarom staat er eigenlijk geen T-Fordje uit 1930 voor hun deur, als ze dan toch zo gesteld zijn op oude spullen? Neen, dàn moet het modern zijn. Maar, pas op, als ge de living binnenstapt. Dat is geen antiek wat ge daarin ziet. Neen, dat komt daar niet binnen. Maar wel het vermemeld, oud, vervallen boerenmeubel. Dàt staat daarin. Want dàt willen ze.”

M.Bruynseraede: “Maar dat druist toch in tegen dat “waardebehoudend” aspect waar we het over hadden. Misschien wil over vijftig jaar niemand meer een fermette?”

Gerard Cools: “Misschien wel, omdat er dan veel te veel zullen zijn. Maar ik zou daar toch maar niet op rekenen. Aan de andere kant zal dan de moderne architectuur wellicht meer gepopulariseerd zijn. Want kunst is nooit aanvaard geworden op het moment van haar ontstaan. Dat komt altijd pas later. Maar dat wil dan toch niet zeggen dat plots iedereen modern zal willen bouwen. Reken daar maar niet op.”

M. Bruynseraede: “Iets anders. Bestaat er een relatie tussen de binnen- en buitenruimte?”

Gerard Cools: “Ja, de natuur binnenhalen was al een stelregel van de kubisten. Dat doen we nu nog, natuurlijk, als we het geluk hebben te bouwen in een stuk natuur. De techniek laat ons toe grote ramen te plaatsen, zodat ge als het ware buiten leeft. Maar dat stelt dan weer problemen met de energiecrisis. Ik heb persoonlijk ook ramen in mijn dak geplaatst zodat ik ’s avonds of ’s nachts de sterrenhemel kan zien, de wolken, de maan. En overdag zie ik de lucht, de kruinen van de bomen, de vogels. Dat is het verschil met die hoevestijl: die mensen beleven alleen maar hun interieur of de beweging op straat of bij de buren. Bij mij hier kunt ge wel zeggen: dat lijkt hier ingesloten, maar ik leef toch zeer betrokken bij wat er buiten gebeurt. Niét bij wat er op straat gebeurt, want dat interesseert mij niet.”

J.m.Legrand: (onze advocaat van de duivel) “Zit daar niet het gevaar in dat ge een beetje de loopgravenpolitiek gaat toepassen van 14-18, door in de grond te kruipen?”

Gerard Cools: “Neen, dat vind ik niet verkeerd. Ik voel mij hier helemaal niet geïsoleerd. Wèl afgesloten van datgene waar ik mij van WIL isoleren. Maar voor de rest heb ik toch ruimte om te ademen, heb ik voldoende licht en warmte van de zon. Het huis is open waar het open mag zijn. Ik zie misschien liever de kruin van een boom dan de stammen ervan.”

M. Bruynseraede: (tot J.M. Legrand) “Hij ziet er anders ook niet uit gelijk een aardworm, vind ik.”

Geard Cools: “Wat ik verschrikkelijk vind zijn de hele wanden in glas. Ik ken woningen die rondom in glas opgetrokken zijn, van vloer tot plafond. De enige afscheiding wordt gevormd door de binnenmuren en binnenin gelegen kamers. Er zijn zelfs geen gordijnen aan de ramen. Dat vind ik een aquarium, zoiets. De beste reclame voor een glasfabrikant. Maar de mensen die erin wonen moet zich voelen gelijk een (menselijke) vis in een aquarium die altijd in de openbaarheid moet zwemmen. Geen privacy.

M. Bruynseraede: “Er is dus een wisselwerking tussen binnen- en buitenruimte. Vindt ge dat de architectuur ook “geïntegreerd” moet worden in de natuur?”

Gerard Cools: “Vanuit het standpunt van de natuur bekeken vormt elke architectuur een inbreuk op de natuur. En dat komt deze natuur niet ten goede. Vandaar dat ik geneigd ben elk gebouw aan de buitenkant zo eenvoudig mogelijk te houden. Een huis dient in de eerste plaats om in te wonen en niet om er tegenaan te zien. Ik zou er niet kwaad om zijn als er méér architectuur zou gemaakt worden die zo onopvallend mogelijk van vormgeving was, zodat ge er zoudt voorbijrijden zonder ze gezien te hebben. Dat vind ik een prestatie. Want, nogmaals, ik ben gekant tegen “gevelarchitectuur” die een soort visitekaart of statussymbool moet zijn van zijn bewoners. Trouwens, er zijn 7000 architecten in België. Stel u eens voor dat die allemaal per jaar één geveltje zouden zetten: wat voor een straatbeeld krijgen we dan? We zitten met veel te veel mensen op de aardbol, met een toenemende verstedelijking, zodat we automatisch gaan miniaturiseren. We worden als het ware opgevoed met een gebrek aan ruimte of met de gewoonte om te woekeren met ruimte.”

M. Bruynseraede: “Dat gebrek aan ruimte wordt wel eens opgelost binnenhuis, in een zogenaamde “Open architectuur”. Een open interieur. In de tijdschriften over wooninrichting wordt daar veel mee gekoketteerd.”

Gerard Cools: “Ja, ik zie het al. De living waar het bed bijna naast de open haard staat of de “woonslaapkamer” met tv en boekenkast naast het bed. Dat is allemaal mooi, natuurlijk, maar wat doet ge dan met de privacy van de bewoners ten opzichte van elkaar? Ge kunt zeggen: dat is afhankelijk van uw levensopvatting, maar kinderen moeten toch kunnen spelen, al dan niet met kabaal. En terwijl de ouders tv-kijken of muziek spelen moeten de kinderen toch hun huiswerk kunnen maken en studeren. En mag ik niet meer luidop praten als mijn dochter te bed ligt? De isolatie van buiten naar binnen is tegenwoordig prima opgelost. De thermische isolatie, bedoel ik. Maar hetzelfde kunnen we niet zeggen van de akoestische isolatie en bijgevolg van de akoestische privacy. Daar moet rekening mee gehouden worden en daar denken de abonnees van die woontijdschriften gewoonlijk niet aan. Zelfs architecten zien dat al eens over het hoofd.”

M. Bruynseraede: “Wat denkt u van “sociale architectuur”? Is ze realiseerbaar of blijft architectuur als veredeling van de woonruimte het privilege van de rijken?”

Gerard Cools: “Architectuur is, in de echte, artistieke betekenis van het woord, toch wel een zaak van rijken, ja. Toonaangevende architectuur is onverbrekelijk verbonden aan de minst mogelijke beperking van de creativiteit. En dat betekent: geld! En daarom blijft echte architectuur ook een uitzondering op de regel van het bouwen. Bovendien moeten we realist blijven en niet vergeten dat 7% ereloon op een villa van 6 miljoen toch aardig wat méér betekent en opbrengt dan een woning van 2 miljoen, terwijl dat gebouw van twee miljoen in feite een even grote inzet vergt. En nog iets. Ik weet niet hoe ge in de sociale lagen van de bevolking het begrip architectuur zou kunnen bevorderen. De mensen geloven er eenvoudig niet in. Voor de meeste mensen betekent een architect iemand die een PLANNETJE tekent. Vaak nog aftekent of natekent. De toekomstige bouwers beseffen gewoon niet wat het betekent iets totaal nieuws te creëren. Het creatieve willen ze niet betalen. En toch ben ik ervan overtuigd dat er nog goeie sociale architectuur kan ontworpen worden! Ik zou echter eerst aan de kaak willen stellen wat Openbare Besturen, instellingen en bouwmaatschappijen als “Kleine Landeigendom”, “Eigen haard”, huisvesting zelf, enz. als sociale architectuur promoveert, in de hand werkt, of beter gezegd, “onverbiddelijk” opdringt. Leuze: Individuele woning van 9 meter breed x 15 meter diep met roofing dakje zus of zo en PVC-kornisje op 3 meter hoog op individuele eigendom van 15 meter breed x 30 meter diep; vrije en ongehinderde uitkijk op drukke straat over 8 meter breed voortuintje voor de helft ingenomen door mooi zwart asfalt naar voordeur en garage, gezellige inkijk bij de buren, zowel links als rechts, welke op de profijtelijke (sociale, doch zelden gerespecteerde) afstand van 6 meter van elkaar verwijderd liggen, de terrasjes achteraan, de moestuintjes, duiventillen, kippenhokken, stalletjes en clandestien ingerichte garages in betonplaten voor tweedehandswagentjes, liefelijk door elkaar verstrengeld, PRIVACY 100% verzekerd….op voorwaarde dat er een hoge betonnen stichel tussen de respectievelijke eigendommen wordt ingeplant… en dan maar ruzie maken of die nu wel, dan niet op de scheidingslijn staat…. Enfin, 100% sociaal… democratisch…. En één en al aandacht voor het individu, wat wilt ge méér! Dan moet ge de resultaten zien: één woord “fantastisch”, fenomenaal, onbegrijpelijk dat in zo’n straat of wijk zo’n verscheidenheid aan ideeën, vormen, materialen, enz. bij mekaar terecht kan komen, om u gek te lachen. Wat een wansmakelijke toestand, het ene verdringt het andere in vindingrijkheid, “een schande”, ANTI-architectuur, zo moet het zeker NIET. Laat ons nu eens eindelijk ophouden met de ons nog resterende natuur in te palmen voor die zielloze steenmassa’s en met onze mensen het valse beeld in te pompen van “eigen huisje op eigen grondje”. Ik vind dat wij terug gezellige dorpen, woonkernen, dus RIJWONINGEN moeten creëren, eenvoudig van vorm en materialen, zonder pretentie! Gezellig en warm tegen elkaar aanleunend met binnenkoeren en ingesloten private tuintjes in een gesloten en speelse bebouwing, met minder stedenbouwkundige voorschriften en meer individuele – doch beter begeleide – vrijheid (sociale rol van de architect) zodat overbodige tussenruimten (die een vals beeld van privacy en bezit geven) en voorschoot-grote voortuintjes kunnen uitgeschakeld worden en vervangen door autovrije speelstraten, gemeenschappelijk groen, pleintjes, dorpscafeetjes en terrasjes en beken en grachten, poortjes, tuinmuurtjes, patio’s, gangetjes en wandelwegen, enz. Voor mijn part moet het nu ook weer niet allemaal NIEUW zijn. Veel van de bestaande bebouwing in de dorpskommen en centra is helemaal niet versleten. Waarom de sloophamer hier tegenaan gooien? Geen verspilling! Mits kleine aanpassingen en saneringen beantwoorden deze woonvormen nog betrekkelijk goed aan onze hedendaagse woonnormen. Als wij de binnenstad en onze dorpskernen aantrekkelijker maken en desnoods aanpassen gaan wij ze misschien ook liever terug bevolken en bewonen. In die zin kan er op sociaal vlak aan goede architectuur gedaan worden, al is deze architectuur voor het nageslacht dan misschien met de kleine “a” geschreven!

M. Bruynseraede: “Wat is voor u de grootste inspiratiebron in de architectuur?”

Gerard Cools: “Mijn klanten zelf. Ik heb aan den lijve ondervonden wat het is geestelijk contact te hebben met een klant. In de mate dat dit intenser is, ben ik sterker gemotiveerd om dat in een eigentijds individueel woonconcept om te zetten. En dat mijn klanten daar tevreden mee zijn, dat is mijn grootste voldoening.”

Op het moment dat we over binnenhuisarchitectuur beginnen te praten – iets waar Gerard Cools ook fel mee bezig is – brengt het vrouwtje een schaal met marsepein, truffels en pralines. We stofferen het interieur van dit gesprek met eigentijdse lekkernijen en we horen ons gehemelte jubelen tussen de gedachtewisseling door. Ook dàt hoort bij de “architectuur” van een interview. Een interview dat overigens zorgvuldig (in de grondvesten) werd opgebouwd door Marc Bruylants. Onze eerste poging om Gerard Cools te interviewen strandde op twee uur en zeven bladzijden “voorbeschouwingen” die als ondertitel dragen: “Een korte situatieschets”. Maar we hebben van elke minuut genoten, gedronken, gediscussieerd en gelachen. We hebben Gerard Cools even als mens leren kennen. Een architect die antwoordt op de vraag: “Wat is architectuur?” met de woorden: “Dat is een vraag om u het lood in de benen te slaan.”

En, ja, achteraf beschouwd hebben we in feite maar eventjes gepraat over de “grote namen” en theorieën in de architectuur. Wij hebben een moment dromerig verwijld bij de definitie van de Romeinse architect-ingenieur Vitruvius: “Schoonheid, nuttigheid en stevigheid.” En we hebben ook genoteerd dat Gerard Cools zijn neus ophaalde bij de technologische architectuur van Brazilia, waar de vorm en het experimenteren met materialen primeerde. “Dat levert een zeer bekrompen en eenzijdige architectuur op”, meent hij. Architectuur die gemaakt is voor de pronk van de vorm, of als een ode bedoeld is aan de ruimte, ziet het essentiële over het hoofd: de mens.”

Die mens wordt verpakt op grote schaal, terwijl hij in feite de MOTOR zelf is van de architectuur. Architectuur, zoals Gerard Cools ze ziet, die door de bewoner zelf bepaald wordt. Als een uiting van diens visie, diens cultuur, eerder dan van de architect die er de vorm aan geeft. Of niet?

Foto’s voor de tekst

Nota bene: Alle opnamen – binnen en buiten – zijn genomen van het eigen woonhuis van Gerard Cools te Westerlo, gebouwd in 1977.

1.     Detailopname van het lijnenspel de hellende schaliedaken

2.     Totaalzicht van huis en omgeving, genomen vanuit het noorden. Op de voorgrond: de oprijlaan naar de straat aan de Oostkant (schuinlinks achter de rug van de fotograaf)

3.     De woonkamer met verhoogde zithoek, hellend houten dakconstructie en weelderige plantengroei (met koorden en katrollen aan het schuine plafond opgehangen). Het langwerpige, verticale raam in het dak is voorzien van een glijdend zonnescherm. Op de achtergrond, op het niveau van de tegels rechts op de foto, de eetplaats.

4.     Detailopname van de eetplaats. Het withouten, massieve tafelblad rust op een horizontale draagbalk die van de ene tot de andere muur reikt.

5.     (linksonder) Inkom van de woonkamer met open haard en trap naar de verdieping.

6.     (rechtsonder) Achterkant van het huis (westen) dat uitgeeft op een terras. Rechts op de voorgrond, de eethoek. Op het achterplan bevindt zich de keuken.

7.     Detailopname van de trap die naar de spreekkamer leidt en die een kijk geeft op het binnen- en buitenzicht van de ramen in het dak.

Tekeningen en plannen tussen en na de tekst

8.     TRAP   Spiltrap uitgevoerd in Kongolees Wengé-hout en waarvan alle onderdelen (spil, treden en balustrade) zo ontworpen zijn dat zij als mechanostukken in elkaar passen.

9.     PIRAMIDE (buitenzichten)  De piramide als aanvaardbare woonvorm en – ruimte die zeer ‘huiselijk’ overkomt. Door zijn symmetrische vorm toch wel een uitdaging voor de ontwerper om er een leef- en woonplan uit te bouwen. Wonen gebeurt op het gelijkvloers, slapen en spelen voor de kinderen in de driehoekige ruimten van het dak. Experimentele indirecte natuurlijke verlichting door glaspartijen in de dakvlakken.

10.   PIRAMIDE (grondplan) Verdeling van de ruimte op het gelijkvloers (recto) en de verdieping (verso). De bouwwerken van dit plan (9&10) startten in het najaar van 1979.

Foto’s en lay-out: Marc Bruylants

Tekst: Marc Bruynseraede